Reactie INTACT op het gewijzigde beleid van het CGVS inzake VGV
“Ouders erkende minderjarige intacte meisjes in legal limbo ”
Door de uitholling van het afgeleide vluchtelingenstatuut voor ascendenten van een minderjarige dochter met een erkende vrees voor VGV, op grond van een reductie van het principe van gezinseenheid tot een louter materiële afhankelijkheidsvoorwaarde (“ten laste”), in strijd met het hoger belang van het kind.
Inleiding
Deze nota werd geschreven door INTACT naar aanleiding van het formeel gewijzigde beleid van het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (hierna: CGVS) met betrekking tot de beoordeling van verzoeken om internationale bescherming die ouders indienen in naam van een dochter die vrouwelijke genitale verminking (hierna VGV) vreest.
Sedert enkele maanden wordt INTACT verontrust door een aantal beslissingen waarbij de ouders van deze erkende meisjes van het CGVS automatisch een weigering van de vluchtelingenstatus en van de subsidiaire beschermingsstatus krijgen betekend, indien zij geen afzonderlijke persoonlijke en gegronde vrees voor vervolging koesteren noch een risico op ernstige schade lopen. De eigen vrees van de ouders als zijnde de ouders van een niet-besneden dochter wordt niet langer aanvaard.
Het CGVS beschouwt deze ouders volgens hun officiële mededeling dd. 12 april 2019 als “uitgeprocedeerd” en verwijst hen door naar de Dienst Vreemdelingenzaken (hierna DVZ) om een regularisatieaanvraag in te dienen op grond van artikel 9 bis van de wet van 15 december 1980 (hierna Vreemdelingenwet). [1] De erkenning van de vluchtelingenstatus aan het meisje moet volgens het CGVS immers los worden gezien van het verblijfsrecht van de ouder.
Met deze beleidswijziging gaat het CGVS regelrecht in tegen haar jarenlange vaststaande praktijk waarbij deze ouders automatisch een afgeleid vluchtelingenstatuut werd toegekend op grond van het principe van gezinseenheid.
In de recente beslissingen van het CGVS die INTACT reeds kon bestuderen maakt het CGVS een bocht van 180 graden, door te motiveren dat de enkele omstandigheid dat de betrokkene ouder is van een dochter die als vluchteling werd erkend, geen invloed heeft op diens verzoek om internationale bescherming.
De toepassing van de afgeleide vluchtelingenstatus op grond van familiale eenheid, wordt in de beslissingen aan de hand van een standaardmotivering gereduceerd tot de situaties waarin het betrokken familielid materieel en financieel afhankelijk is van de erkende vluchteling.
Op grond van deze strikte interpretatie is het evident onmogelijk dat de ouder van een minderjarig meisje in aanmerking kan komen voor een afgeleid vluchtelingenstatuut, nu de ouder in de regel niet “ten laste” is van de dochter, doch juist omgekeerd.
Het principe van gezinseenheid en afgeleid vluchtelingenstatuut wordt met andere woorden door het CGVS van de ene dag op de andere slechts in “één richting” toegepast inzake VGV, zodat deze families in een precaire situatie dreigen terecht te komen.
Het CGVS stelt in haar mededeling dat deze beleidswijziging in het verlengde zou liggen van de rechtspraak van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (hierna: RVV). Aangezien de reeds verschenen beslissingen van het CGVS geen melding maken van enige rechtspraak van de RVV, bestudeerde INTACT de rechtspraak van de RVV inzake de toepassing van het afgeleid vluchtelingenstatuut op grond van gezinseenheid. INTACT stelt vast dat de rechtspraak hieromtrent niet eenduidig is en dat specifiek wat betreft VGV zeer recente arresten zelfs wijzen op het tegendeel, zodat het CGVS volgens INTACT bezwaarlijk kan verwijzen naar een vaststaande rechtspraak van de RVV.
In deze nota tracht INTACT de redenen bloot te leggen op grond waarvan het CGVS deze bocht van 180 graden maakt. Ter loops zullen in deze nota argumenten worden aangereikt die deze beleidswijziging tegenspreken. In eerste instantie lijkt het CGVS terug te grijpen naar een eerder betwist beleid uit 2015 op grond van enkele achterhaalde arresten van de RVV uit 2014 (punt 1.). Dit beleid werd destijds echter teruggefloten door de RVV en recente rechtspraak van de RVV inzake VGV uitte reeds kritiek op het nieuwe beleid van het CGVS met betrekking tot de materiële afhankelijkheidsvoorwaarde (punt 2.). In tweede instantie is de beleidswijziging mogelijk geënt op een lacune die in de wet is geslopen naar aanleiding van de wetswijziging van 21 november 2017 (punt 3.), daar bij de implementatie van het recht van de minderjarige om een eigen verzoek om internationale bescherming in te dienen niets werd voorzien aangaande het afgeleid verblijfsrecht voor de ouders van de erkende begeleide minderjarige. Na te hebben stilgestaan bij de concrete gevolgen van dit beleid (punt 6.), zal INTACT in deze nota tot slot suggesties en aanbevelingen doen om deze lacune op te vangen conform de Europese regelgeving in het licht van de richtlijnen van UNHCR (punt 4.) en het hoger belang van het kind (punt 5.).
- Terug naar 2015 op basis van achterhaalde rechtspraak RVV?
Het nieuwe beleid lijkt in eerste instantie gebaseerd op enkele achterhaalde arresten van de RVV uit 2014. Nadat een principe-arrest van 17 april 2014 voor het eerst de vrees van de moeder en het kind afzonderlijk beoordeelde[1], ontwikkelde er zich niet veel later binnen bepaalde kamers van de RVV een rechtspraak die zich op dit arrest inspireerde om enkel het minderjarige meisje te erkennen als vluchteling en de ouder geen afgeleid beschermingsstatuut toe te kennen.[2] Deze evolutie werd destijds reeds door INTACT bekritiseerd, omdat de RVV op deze manier geen rekening hield met de eigen vrees van de ouder (in verband met het risico op besnijdenis van diens dochter), de toekenning van een afgeleid vluchtelingenstatuut aan de familieleden op grond van het principe van gezinseenheid en het hoger belang van het kind.[3]
Deze arresten gingen bovendien in tegen een vaststaande rechtspraak van de RVV die in hoofde van de ouders een vrees erkende op grond van hun verzet tegen de besnijdenis van hun dochter, waardoor zij potentieel uit hun gemeenschap worden verbannen. De ouders werden erkend op grond van een politieke overtuiging of door het behoren tot een welbepaalde sociale groep (vrouwen) en de kinderen kregen systematisch een afgeleid vluchtelingenstatuut. [4]
Het CGVS poogde in navolging van deze arresten begin 2015 een zo mogelijke nog vergaander beleid toe te passen met betrekking tot asielaanvragen waar de ouders de hoofdaanvragers waren en geen aparte asielaanvraag door de minderjarige was ingediend. In de destijds verschenen beslissingen oordeelde het CGVS met name dat het verhaal van de ouders ongeloofwaardig was, en op basis daarvan werd ook de vrees voor VGV van de dochters niet aangenomen.[5]
De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen riep het CGVS toen echter gauw terug door deze beslissingen terug te draaien en de minderjarige dochters te erkennen als vluchteling. Wat betreft de ouders diende de erkenning van hun kinderen dan als nieuw gegeven in hun asielrelaas, wat verder diende onderzocht te worden door het CGVS, zodat de beslissingen in hoofde van de ouders door de RVV vernietigd werden. [6] In de praktijk ging het CGVS sedertdien na een terugzending van het dossier wat de ouders betrof in de regel over tot een erkenning van de ouders op grond van het principe van gezinseenheid.
- Recente rechtspraak RVV – « famille nucléaire du réfugié sur place»
Op grond van welke recente rechtspraak van de RVV inzake VGV het CGVS thans terugkomt op haar beleid en het principe van gezinseenheid restrictief interpreteert is vooralsnog niet duidelijk. In de motivering van de recente beslissingen wordt immers niet verwezen naar concrete rechtspraak van de RVV.
Hoewel de RVV de toepassing van het afgeleid vluchtelingstatuut op grond van gezinseenheid ten aanzien van de ouders van een minderjarige erkende vluchteling reeds beperkend interpreteerde inzake andere (lees: niet VGV) zaken[7], merkt INTACT op dat de RVV in minstens twee recente arresten van 15 januari 2019 en 8 oktober 2018 inzake VGV integendeel juist opmerkte dat pragmatisme en soepelheid moeten worden gehanteerd met betrekking tot de toepassing van het principe van gezinseenheid.[8]
- Arrest 15 januari 2019
Inzake het meest recente arrest bracht een Guinese vader in het kader van een tweede asielaanvraag als nieuwe elementen naar voor het gegeven dat hij intussen partner was geworden van een vrouw die als vluchteling werd erkend op grond van een vrees voor genitale verminking van haar dochter en waarmee hij nadien zelf een dochter en zoon kreeg die erkend werden als vluchteling, respectievelijk omwille van een eigen vrees voor besnijdenis en gezinseenheid.
Het CGVS oordeelde ten eerste dat de vrees van de Guinese vader zonder voorwerp was geworden nu zijn dochter al erkend werd als vluchteling en verwierp ten tweede het principe van familiale eenheid omdat de verwantschap met zijn erkende partner (en kinderen) nog niet bestond in het land van herkomst, onder verwijzing naar artikel 2 sub j) van de Kwalificatierichtlijn.[9]
Tussen het neerleggen van het verzoekschrift en de zitting bij de RVV wordt de Guinese verzoeker bovendien opnieuw vader van een nieuwe dochter, zodat hij in een aanvullende nota als nieuwe element ook een vrees voor besnijdenis in hoofde van deze tweede dochter opwerpt.
Hoewel de RVV volgens INTACT aldus over voldoende elementen had kunnen beschikken om op grond van diens volle rechtsmacht de Guinese vader als vluchteling te erkennen, wijst de RVV erop dat het CGVS zich nog niet heeft kunnen uitspreken over dit nieuwe element zodat de zaak wordt teruggestuurd naar het CGVS. Belangrijker is dat de Raad het CGVS waarschuwt door zeer uitgebreid stil te staan bij het belang van een correcte toepassing van het principe van familiale eenheid[10] :
« 5.7. Ensuite, le Conseil observe que le désaccord des parties porte notamment sur l’application du principe de l’unité de famille en faveur du requérant.
Ainsi, le Conseil rappelle que l’application du principe de l’unité de famille peut entraîner une extension de la protection internationale au bénéfice de personnes auxquelles il n’est pas demandé d’établir qu’elles ont des raisons personnelles de craindre d’être persécutées. Ce principe cherche à « [a]ssurer le maintien de l’unité de la famille du réfugié » et est né d’une recommandation de la Conférence de Plénipotentiaires des Nations Unies sur le Statut des Réfugiés et des Apatrides, instituée par la résolution 429 (V) du 14 décembre 1950, de l’Assemblée générale des Nations Unies (voy. not. CCE, arrêt n° 106.915 du 18 juillet 2013 ; CCE, arrêt 119.990 du 28 février 2014 ; CCE, arrêt n° 145.601 du 19 mai 2015).
Le Conseil rappelle également que ce principe vise notamment les membres de la famille nucléaire du réfugié, telle qu’elle était constituée dans leur pays d’origine et qu’elle perdure dans le pays d’accueil, et les personnes pouvant être assimilées à de tels membres (ibidem). Le Conseil, à l’instar du Haut Commissariat des Nations unies pour les réfugiés (voy. not. UNHCR, « Questions relatives à la protection de la famille », EC/49/SC/CRP.14, 4 juin 1999, § 4), estime qu’il convient de faire preuve de pragmatisme et de souplesse dans le processus de détermination des personnes pouvant bénéficier de l’application du principe de l’unité de famille. Dans cette perspective, le Conseil juge que lorsque les événements justifiant qu’une personne soit reconnue réfugié se sont produits alors qu’elle se trouvait déjà en Belgique et qu’elle peut dès lors être considérée comme un « réfugié sur place », il convient de tenir compte, lorsque se pose la question de l’application du principe de l’unité de famille, de sa famille nucléaire au moment de la survenance desdits événements (voy. not. CCE, arrêt n° 172.972 du 9 août 2016).
En l’occurrence, dès lors que la première fille du requérant a été reconnue réfugiée afin d’être protégée d’un risque d’excision auquel elle est exposée dans son pays d’origine et que sa mère l’a été, selon la décision attaquée « par unité familiale », elles peuvent être considérées comme réfugiées sur place ; partant, la question qui se pose est celle de savoir si la cellule familiale existait déjà au moment de la naissance de la première fille du requérant, question à laquelle le Conseil n’est pas en mesure de répondre au vu des éléments qui lui sont soumis. »
Volgens INTACT komen in deze redenering twee interessante aspecten naar voren. Ten eerste valt op dat de Raad de notie ‘famille nucléaire’ verkiest boven ‘famille à charge’ zoals in de beslissing van het CGVS wordt gehanteerd. In navolging van de richtlijnen van UNCHR, herinnert de Raad eraan dat het principe van gezinseenheid pragmatisch en met de nodige soepelheid moet worden toegepast.
Hoewel de Raad eraan herinnert dat de gezinscel in theorie reeds in het land van herkomst moest ontstaan zijn, legt ze ten tweede effectief pragmatisme en soepelheid aan de dag door het principe van gezinseenheid te bekijken in het licht van het ‘réfugié sur place’-concept. Terecht wijst de RVV erop dat wanneer het zoals in casu gaat om een “réfugié sur place”, het referentiemoment om te bepalen of er sprake is van gezinseenheid zich verplaatst naar het moment waarop de feiten die aanleiding gaven tot de erkenning plaatsvonden. Aldus moet de vraag gesteld worden of de gezinscel reeds bestond op het moment van de geboorte van de dochter in België.
Het arrest gaat zelfs nog verder en uit kritiek op het motief in de beslissing van het CGVS inzake de weigering van de uitbreiding van de familiale eenheid tot de vader (eigen onderlijning):
“En tout état de cause, le Conseil s’interroge sur la pertinence du motif de la décision attaquée par lequel la partie défenderesse fait valoir « Partant, vous ne pouvez bénéficier automatiquement de la reconnaissance du statut de réfugié octroyée à [F .D] comme vous ne pouvez bénéficier automatiquement de celle octroyée à [K .D] dont la situation est intrinsèquement liée à la crainte d’excision de sa fille » ; en effet, le Conseil ne voit pas en quoi la situation du requérant diffère de celle de la mère de leur fille en faveur de qui la partie défenderesse a pourtant accepté de faire jouer le principe de l’unité de famille. »
De Raad ziet terecht niet in op grond waarvan de situatie van de moeder en de vader van elkaar verschillen, nu de moeder eerder wel reeds werd erkend op grond van een vrees voor VGV in hoofde van haar dochter. Dit toont reeds hoe het nieuwe beleid van het CGVS zal zorgen voor een onverantwoord verschil in behandeling tussen ouders die in het verleden wel reeds werden erkend en zij die door omstandigheden pas later de vrees voor besnijdenis van hun dochter inroepen.
- Arrest 8 oktober 2018
Ook in een eerder arrest van 8 oktober 2018 heeft de RVV een weigeringsbeslissing in hoofde van een Guinese vader vernietigd en teruggestuurd naar het CGVS op grond van een gelijklopende argumentatie.[11]
De Raad vertrekt opnieuw van het ‘réfugié surplace’-concept en verkiest duidelijk de hoedanigheid als “membre de la famille nucléaire” boven het ‘ten laste’ zijn.
“En l’occurrence, il ressort de la décision attaquée que la fille du requérant peut être considérée comme réfugiée sur place dès lors qu’elle a été reconnue réfugiée en Belgique quelques mois après y être née afin d’être protégée d’un risque d’excision auquel elle est exposée dans son pays d’origine, la Guinée ; partant, la circonstance que la cellule familiale n’existait pas dans le pays d’origine et s’est créée en Belgique est sans incidence sur l’application du principe de l’unité de famille au cas d’espèce.
(…)
4.7. Par ailleurs, le Conseil rappelle que la question de la dépendance d’un demandeur d’asile par rapport à un membre de sa famille reconnu réfugié doit toujours être examinée dans la perspective de la détermination de sa qualité de membre, ou de membre assimilé, de la famille nucléaire du réfugié. Son examen ne peut donc être à ce point rigoriste qu’elle conduit en définitive à éluder la finalité de la démarche qui est de savoir si le demandeur d’asile dispose bien de la qualité précitée (voy. not. CCE, arrêt n° 106 915 du 18 juillet 2013).
Cette dépendance peut revêtir différentes formes et ne se limite pas à celle d’une assistance financière»
De Raad is in dit arrest zelfs nog verder gegaan in die zin dat zij letterlijk de materiële afhankelijkheidsvoorwaarde die het CGVS hanteert in vraag durfde te stellen:
“En tout état de cause, le Conseil s’interroge, en l’espèce, sur la pertinence de ce motif de la décision attaquée qui érige en condition sine qua non le fait d’être à charge de la personne reconnue réfugiée pour pouvoir bénéficier du principe de l’unité de famille alors qu’il ressort de l’acte attaqué que la compagne du requérant a elle-même été reconnue réfugiée par la partie défenderesse sans être à charge de sa fille âgée d’un an mais uniquement en raison de l’existence d’un risque d’excision dans le chef de sa fille, soit en vertu d’une situation qui, a priori, ne diffère pas de celle du requérant. »
Hoewel de RVV zich in deze recente arresten volgens INTACT nog terughoudend opstelt, in die zin dat de Raad deze Guinese vaders meteen had kunnen erkennen op grond van diens volle rechtsmacht, tikt de Raad het CGVS reeds op de vingers met betrekking tot haar onlogisch restrictieve toepassing van het principe van gezinseenheid.[12]
Het beleid van het CGVS is dan ook in strijd met deze recente rechtspraak van de RVV inzake VGV, zodat het CGVS haar inspiratie elders lijkt te halen.
- Wetswijziging van 21 november 2017
INTACT vermoedt dat de beleidswijziging is geënt op de Wet van 21 november 2017 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen (B.S. 12 maart 2018, hierna: Wet van 21 november 2017).
- Nieuw artikel 57/1 Vreemdelingenwet
Artikel 37 van deze wet voerde immers een nieuw artikel 57/1 in, waarbij thans in §2 wordt voorzien in de mogelijkheid voor de begeleide minderjarige om uitdrukkelijk aan te geven in eigen naam een afzonderlijk verzoek om internationale bescherming in te dienen, hetzij zelf, hetzij via zijn ouder of voogd (doch los van het verzoek van zijn ouders, op grond van een eigen vrees voor vervolging of ernstige schade).[13]
Bovendien werd in artikel 57/1 §1 juncto §5 een wettelijk vermoeden ingevoerd dat de vreemdeling die een verzoek om internationale bescherming indient, dit verzoek eveneens indient namens de hem vergezellende minderjarige, waarna de beslissing van CGVS geldt “voor al deze personen”. De minderjarige heeft desgevallend geen mogelijkheid meer om een afzonderlijke beslissing in zijn hoofde te vragen, maar er wordt aldus wel automatisch toepassing gemaakt van het afgeleid vluchtelingenstatuut voor de minderjarige familieleden op basis van het principe van gezinseenheid.
- Lacune – gezinseenheid in “één richting”
In navolging van de rechtsleer merkt INTACT op dat, hoewel de wetswijziging aldus tegemoetkomt aan het recht van de begeleide minderjarige om in eigen naam een verzoek om internationale bescherming in te dienen (§2), de wet thans enkel een wettelijk vermoeden en een afgeleid verblijfsstatuut (§1 juncto §5) voorziet in het geval de begeleide minderjarige zelf geen verzoek in eigen naam indiende. De wetswijziging spreekt zich daarentegen niet uit over enig afgeleid verblijfsstatuut voorbehouden aan de ascendenten van de minderjarige die een verzoek indiende uit eigen naam, zodat het concept van gezinseenheid slechts in “één richting” (top down, maar niet bottom-up) lijkt te zijn ingevoerd. [14]
Er is bijgevolg sprake van een lacune met betrekking tot de verblijfsrechtelijke gevolgen voor de ouders van de vergezelde minderjarige, zodra diens internationale bescherming erkend wordt door het CGVS. De beleidswijziging van het CGVS lijkt dan ook geënt op dit stilzwijgen in de Vreemdelingenwet.
INTACT merkt op dat deze lacune echter geen vrijbrief mag betekenen voor het CGVS. De asielinstanties moeten nog steeds rekening houden met het internationaal vluchtelingenrecht en de rechten van het kind. Indien de ouders van de erkende minderjarige niet in aanmerking komen voor een afgeleid vluchtelingenstatuut, wordt immers het nuttig effect van het vluchtelingenstatuut van het kind totaal ondermijnd.
De praktische implicaties hiervan zijn immers enorm (cf. supra). Niet alleen kunnen de ouders niet meer weg en terug naar hun land van herkomst aangezien hun kind erkend werd als vluchteling en het kind uiteraard zelf niet terug kan. De ouders worden gedwongen tot onwettig verblijf in België, minstens in afwachting van een beslissing van de DVZ inzake een regularisatieaanvraag die mogelijk pas maanden of jaren later wordt beantwoord (er is immers geen termijn aan verbonden). Een kind kan uiteraard niet werken, maar ook de ouders mogen dus niet werken of zullen moeilijker werk vinden. [15]
Bovendien werd in §4 van artikel 57/1 uitdrukkelijk bepaald dat het hoger belang van het kind een doorslaggevende overweging is die het CGVS moet leiden tijdens het onderzoek van het verzoek om internationale bescherming.
- Europese regelgeving in het licht van standpunt UNHCR
De materiële afhankelijkheidsvoorwaarde die het CVGS in haar recente beslissingen inzake VGV als conditione sine qua non hanteert inzake de toepassing van de afgeleide vluchtelingenstatus op grond van gezinseenheid, houdt volgens INTACT geen rekening met de evoluties inzake internationaal vluchtelingenrecht en de rechten van het kind.
Het kind is immers een autonoom rechtssubject geworden in het asielrecht, daar het inderdaad het slachtoffer kan worden van specifieke daden van vervolging op grond van hun leeftijd of geslacht, zoals in casu VGV. Het geweld is soms afkomstig uit de familiale omgeving van het kind zelf wanneer deze onder druk worden gezet door de gemeenschap, zodat het gezin het land moet verlaten om het kind in veiligheid te brengen en te beschermen. [16]
Artikel 9.2 sub f) van de Kwalificatierichtlijn bepaalt dan ook uitdrukkelijk dat vervolgingsdaden onder andere de vorm aannemen van “daden van genderspecifieke of kind-specifieke aard”.[17] Artikel 7.3 van de Procedurerichtlijn voorziet bovendien in de mogelijkheid voor de minderjarige om in eigen naam een verzoek om internationale bescherming te doen.[18]
Aangezien minderjarige kinderen aldus autonoom erkend kunnen worden als vluchteling, stelt zich automatisch de vraag naar de begunstigden van het afgeleid vluchtelingenstatuut, aangezien deze minderjarigen integraal deel uitmaken van een gezin waarvan zij noodzakelijkerwijze materieel afhankelijk zijn.
Hoewel de Belgische wetgever deze kwestie onbeantwoord laat, is er wel een duidelijk antwoord terug te vinden in de richtlijnen van UNHCR en de Kwalificatierichtlijn.
- Richtlijnen UNHCR
Hoewel het principe van gezinseenheid niet als dusdanig in het Verdrag van Genève is opgenomen, wijst het recente arrest van de RVV van 15 januari 2019 terecht op het feit dat het principe van gezinseenheid haar oorsprong vindt in de Diplomatieke Conferentie die het Verdrag van Genève heeft aangenomen[19]: « l’unité de famille, cet élément naturel et fondamental de la société, est un droit essentiel du réfugié »
Het uitvoerend comité van de United Nations High Commissioner for Refugees (hierna UNHCR) heeft zich deze principes eigen gemaakt.[20]
UNHCR erkende het principe van een afgeleid vluchtelingenstatuut voor ascendenten van een minderjarige erkende vluchteling later in het bijzonder in haar oriëntatienota inzake VGV en in haar richtlijnen met betrekking tot de asielaanvragen van kinderen.[21] In beide teksten benadrukt het UNHCR de wederkerigheid van dit principe, in die zin dat de ouders mutatis mutandis ook moeten kunnen genieten van een afgeleid vluchtelingenstatuut indien hun kind erkend werd als vluchteling. Uit beide teksten blijkt dat UNHCR de voorkeur geeft aan een sociale of emotionele afhankelijkheid boven een financiële afhankelijkheid.[22]
Volgens UNHCR is het bovendien niet logisch om het afgeleid verblijfsrecht op grond van gezinseenheid slechts in één richting te laten gelden op grond van de “ten laste” eis, zoals thans door het CGVS wordt nagestreefd in het kader van het nieuwe beleid (eigen onderlijning)[23]:
“The criteria for granting derivative refugee status require that a relationship of social, emotional or economic dependency exists between the Refugee Status Applicant and the Applicant for derivative refugee status (hereinafter “Derivative Refugee Status Applicant”). Dependency does not require complete dependence, but can be mutual or partial dependence. The direction of the dependency is also irrelevant. This means that the Derivative Refugee Status Applicant may be dependent on the Refugee Status Applicant or vice versa.
A relationship of social, emotional or economic dependency is generally presumed for close members of the Refugee Status Applicant’s family (see § 5.2.3 – Persons Eligible for Derivative Refugee Status), provided that the close family relationship is established. The presumption can be rebutted if there are serious indications that a relationship of dependency does not, in fact, exist (see § 5.3.1 – The Family Unity Interview). For other family members or dependants, such a relationship must be established (see § 5.2.3 – Persons Eligible for Derivative Refugee Status). »
De boven geciteerde recente arresten van de RVV liggen duidelijk in de lijn van de richtlijnen van UNCHR aangezien de Raad de notie van “membre de la famille nucléaire” verkiest als voorwaarde boven de notie “personne à charge”, zodat niet alleen de ouders van de erkende minderjarige maar ook de personen ten laste van de ouders erkend worden op grond van een afgeleid vluchtelingenstatuut. [24]
- De Kwalificatierichtlijn
Op Europees niveau voorziet de Kwalificatierichtlijn dat de lidstaten moeten waken over de familiale eenheid van vluchtelingen. Bij de herziening van deze richtlijn kwam er een duidelijke uitbreiding van wat “familieleden” zijn, in die zin dat ook de ouders van minderjarige vluchtelingen worden bedoeld.
Artikel 2 van de Kwalificatierichtlijn definieert sedertdien als “gezinsleden” onder meer “de vader, moeder of een andere volwassene die volgens het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat verantwoordelijk is voor de persoon die internationale bescherming geniet, indien deze persoon minderjarig en ongehuwd is”.[25]
Artikel 23 van de Kwalificatierichtlijn consacreert vervolgens het principe van een afgeleid verblijfsrecht op grond van gezinseenheid voor de gezinsleden uit artikel 2 en benadrukt dat de lidstaten dit principe moeten “waarborgen (…) overeenkomstig de nationale procedures”.
Er is aldus wel degelijk sprake van een Europeesrechtelijke implementatie van de bescherming van gezinseenheid ten voordele van de ascendenten van minderjarige vluchtelingen.
Aangezien de richtlijn verder echter niet specifieert op welk soort afgeleide verblijfstitel de ascendenten recht hebben, is het niet duidelijk of de Europese wetgever ook meteen een afgeleid vluchtelingenstatuut voor ogen had.[26] Op dit punt heeft het Hof van Justitie in een recent arrest van 4 oktober 2018 reeds geoordeeld inzake een prejudiciële vraag dat artikel 23 van richtlijn 2011/95 zich ertoe beperkt de lidstaten te verplichten de gezinsleden recht te geven op bepaalde voordelen die niet per se een uitbreiding van de vluchtelingenstatus betekenen. [27] Evenwel benadrukte het Hof van Justitie dat deze verblijfstitel onder meer ook toegang tot werkgelegenheid en onderwijs moet inhouden.
Inderdaad voorziet artikel 23.2 van de richtlijn duidelijk dat er gelijkaardige garanties moeten worden voorzien voor de familieleden van de erkende vluchteling (eigen onderlijning):
23.2. De lidstaten waarborgen dat gezinsleden van de persoon die internationale bescherming geniet die zelf niet in aanmerking komen voor dergelijke bescherming aanspraak kunnen maken op de in de artikelen 24 tot en met 35 genoemde voordelen, overeenkomstig de nationale procedures en voor zover verenigbaar met de persoonlijke juridische status van het gezinslid.
De garanties die deze ouders moeten krijgen cf. de artikelen 24 tot 35 van de richtlijn zijn aldus dezelfde als die voor erkend vluchtelingen en subsidiair beschermden, waarbij in het bijzonder sprake is van het beschikken over een verblijfstitel en reisdocumenten, toegang tot werk en onderwijs, sociale voorzieningen en gezondheidszorg.
INTACT merkt op dat het beleid van het CGVS waarbij uitdrukkelijk wordt verwezen naar een regularisatieprocedure hieraan hoe dan ook niet tegemoetkomt, nu dit statuut geen gelijkaardige garanties biedt. Het feit dat België artikel 23 van de Kwalificatierichtlijn nog steeds niet heeft omgezet in de vreemdelingenwet, doet niets af aan het feit dat er op België ter zake verplichtingen rusten.
INTACT merkt bovendien op dat de Belgische wetgever er via het boven aangehaalde artikel 57/1 van de Vreemdelingenwet lijkt voor te hebben gekozen gunstigere normen in te voeren.
Immers werd in artikel 57/1 §1 juncto §5 een wettelijk vermoeden ingevoerd dat wanneer de vreemdeling die een verzoek om internationale bescherming indient, dit verzoek eveneens indient namens de hem vergezellende minderjarige, de beslissing van CGVS geldt “voor al deze personen”. De minderjarige heeft desgevallend geen mogelijkheid meer om een afzonderlijke beslissing in zijn hoofde te vragen, maar er wordt aldus wel automatisch toepassing gemaakt van het afgeleid vluchtelingenstatuut voor de minderjarige familieleden op basis van het principe van gezinseenheid.
Het komt echter de rechtszekerheid niet ten goede dat dit vermoeden slechts top down geldt, nu niet werd bepaald dat in het geval de minderjarige in eigen naam een verzoek indient, dit verzoek eveneens werd ingediend namens de hem vergezellende ouders, waarna de beslissing van het CGVS ook voor hen zou gelden (“bottom-up”). Bovendien werkt deze eenzijdige toepassing ongelijkheid in de hand tussen enerzijds die ouders die “geacht worden” hun verzoek om internationale bescherming ook in te dienen namens hun kind en anderzijds die ouders die hun kind afzonderlijk verzoek om internationale bescherming laten indienen. Via een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof over de toepassing van artikel 57/1 van de Vreemdelingenwet zou deze rechtsonzekerheid en discriminatie eventueel aan de kaak gesteld kunnen worden, in het licht van het hoger belang van het kind en het recht op (eerbiediging van) het gezinsleven. [28]
Het Hof van Justitie heeft in het aangehaalde arrest van 4 oktober 2018 in ieder geval geoordeeld dat een dergelijk gunstiger regime in overeenstemming is met artikel 3 van richtlijn 2011/95, zolang deze normen geen afbreuk doen aan de algemene opzet en de doelstellingen van de richtlijn. Het Hof herhaalt dat het in dat opzicht verboden is de vluchtelingenstatus te verlenen aan derdelanders die zich in situaties bevinden die geen enkel logisch verband met internationale bescherming hebben en stelt, in navolging van de conclusie van advocaat-generaal P. Mengozzi, dat “de automatische toekenning, krachtens het nationale recht, van de vluchtelingenstatus aan gezinsleden van een persoon aan wie de status is verleend krachtens het stelsel van richtlijn 2011/95, a priori niet verstoken is van elk verband met de logica van de internationale bescherming”.
Het is de lidstaten volgens het Hof aldus toegestaan om de vluchtelingenstatus toegekend aan een gezinslid uit te breiden tot de andere gezinsleden, mits zij niet onder de uitsluitingsgronden vallen en hun situatie, wegens de behoefte om het gezin in stand te houden, een verband vertoont met de logica van de internationale bescherming.
Europese rechtspraak
- Europese rechtspraak
Zoals onder meer blijkt uit het recente arrest Ahmedbekova, is de notie van gezinseenheid evolutief in het licht van de interpretatie van het recht op gezinsleven en de Gezinsherenigingsrichtlijn door het Hof van Justitie, maar ook door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna EHRM).[29]
Het principe van gezinseenheid wordt geregeld ingeroepen met betrekking tot familieleden van begunstigden van internationale bescherming en in het licht van het hoger belang van het kind.[30]
Het EHRM erkende in het arrest Mungezi t. Frankrijk dd. 10 juli 2014 dat de gezinseenheid een essentieel recht is van de vluchteling en dat het soms het enige middel is om met zijn familie te herenigen[31]:
« L’unité de la famille est un droit essentiel du réfugié et que le regroupement familial est un élément fondamental pour permettre à des personnes qui ont fui des persécutions de reprendre une vie normale (voir le mandat du HCR, paragraphe 32 ci-dessus). Elle rappelle également qu’elle a aussi reconnu que l’obtention d’une telle protection internationale constitue une preuve de la vulnérabilité des personnes concernées (Hirsi Jamaa et autres c. Italie [GC], no 27765/09, § 155, CEDH 2012). Elle note à cet égard que la nécessité pour les réfugiés de bénéficier d’une procédure de regroupement familial plus favorable que celle réservée aux autres étrangers fait l’objet d’un consensus à l’échelle internationale et européenne comme cela ressort du mandat et des activités du HCR ainsi que des normes figurant dans la directive 2003/86/CE de l’Union européenne (paragraphe 32 ci-dessus). »
Het Hof van Justitie herinnert er op haar beurt in het arrest O. en S. van 6 december 2012 aan dat de lidstaten de aanvragen gezinshereniging moeten beoordelen in het belang van de betrokken kinderen en in het voordeel van het familieleven om de Gezinsherenigingsrichtlijn haar nuttig effect niet te ontnemen.[32]
Recent oordeelde het Hof van Justitie op basis van deze principes bij arrest dd. 12 april 2018 dat een onderdaan van een derde land of staatloze die op het tijdstip van zijn aankomst op het grondgebied van een lidstaat en van de indiening van zijn asielverzoek in die staat minderjarig was, maar die gedurende de asielprocedure meerderjarig wordt en vervolgens wordt erkend als vluchteling, moet worden gekwalificeerd als ‘minderjarige’ zodat de betrokkene overeenkomstig artikel 10, lid 3, onder a) Richtlijn 2003/86 het recht heeft op gezinshereniging met haar bloedverwanten van de eerste graad in rechtstreekse opgaande lijn. [33]
Met betrekking tot de voorwaarde van afhankelijkheid van gezinsleden, kan nog verwezen worden naar de opinie van de Advocaat-Generaal Mengozzi in de zaak Dereci dd. 29 september 2011.[34] Hij definieerde de notie van afhankelijkheid in ruime zin zodat ook “economische en/of juridische, administratieve of emotionele” afhankelijkheid. Ook in de boven geciteerde zaak O.en S. benadrukte de Advocaat-Generaal “the necessity to carry out an in-depth examination of the entire family situation and take due account of the particular circumstances of the case, whether they are of a factual, emotional, psychological, or financial nature”, hoewel hij niet expliciet verwees naar de voorwaarde van “dependency”.
De Europese rechtspraak roept dus net zoals het UNCHR op om soepelheid en menselijkheid aan de dag te leggen.
- Hoger belang van het kind en gezinseenheid
Door het thans gevoerde beleid van het CGVS riskeren de minderjarige erkende dochters gescheiden te worden van hun ouders, terwijl het hoger belang van het kind de primordiale overweging moet zijn bij het nemen van elke maatregel die het kind betreft.
Het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (artikelen 3, 9 en 10) bepaalt dat de lidstaten ervoor zorgen dat een kind niet tegen zijn zin van zijn ouders zal worden gescheiden en dat “aanvragen van een kind of van zijn ouders om een Staat die partij is, voor gezinshereniging binnen te gaan of te verlaten, door de Staten die partij zijn met welwillendheid, menselijkheid en spoed behandeld.”
In 2017 werd bovendien een ‘Joint General Comment’ opgesteld door het Comité voor de Rechten van het Kind en het Comité voor de Bescherming van de Rechten van alle Arbeidsmigranten en hun Familieleden.[35]
In dit document hameren deze beide instanties duidelijk en onmiskenbaar op het feit dat de lidstaten hun internationale juridische verplichtingen moeten nakomen inzake de instandhouding van de familiale eenheid en dat een scheiding te allen tijde vermeden moet worden, desgevallend ook door positieve maatregelen te nemen om de gezinseenheid te waarborgen:
“La protection du droit à un milieu familial exige souvent des États non seulement qu’ils s’abstiennent de prendre des mesures qui pourraient entraîner la séparation d’une famille ou d’autres atteintes arbitraires au droit à la vie de famille, mais aussi qu’ils prennent des mesures positives visant à maintenir l’unité familiale, y compris le regroupement des membres de la famille qui ont été séparés. »
Het is duidelijk dat het beleid van het CGVS niet strookt met deze principes en dat het hoger belang van de erkende minderjarige meisjes in ieder geval niet de primordiale overweging is.
Het VN- Kinderrechtencomité heeft zich tot slot in de zaak n° 3/2016 I.A.M. t. Denemarken dd. 25 januari 2018 voor het eerst principieel uitgesproken inzake VGV en benadrukte meteen expliciet het belang van de uitbreiding van de vluchtelingenstatus aan de familieleden die het kind dat in gevaar is begeleiden. [36]
Het VN-Comité is van oordeel dat wanneer het risico op VGV in hoofde van het kind objectief is vastgesteld, de bescherming zich moet uitstrekken tot de persoon die het kind vergezelt. Dit vloeit logischerwijze voort uit het hoger belang van het kind. Het is immers in zijn of haar belang om niet te worden gescheiden van de persoon waarvan hij of zij afhankelijk is. Volgens het Comité is dit logisch omdat een kind zijn rechten slechts kan uitoefenen via de persoon waarvan hij materieel afhankelijk is.
- Concrete gevolgen
Het nieuwe beleid van het CGVS inzake de ouders is integendeel tegenstrijdig en ondermijnt zoals gezegd de effectiviteit van het vluchtelingenstatuut van de minderjarige dochters. Oordelen dat er geen internationale bescherming kan worden toegekend aan de ouders, plaatst ouders èn kinderen in een extreem precaire situatie. Op die manier veroorzaakt het CGVS een mogelijke scheiding van de gezinsleden en minstens moet vastgesteld worden dat deze onzekere verblijfssituatie niet in het hoger belang is van het minderjarig kind, erkend vluchteling.
De ouder(s) kon(den) tot enige tijd terug ook de vluchtelingenstatus krijgen maar nu wordt hen in het slechtste geval een bevel om het grondgebied te verlaten betekend en in het beste geval een jaarlijkse A-kaart op basis van een regularisatie op grond van artikel 9bis Vreemdelingenwet.[37]
Het is duidelijk dat de mogelijkheid bij DVZ een regularisatieaanvraag in te dienen op grond van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet, niet voldoende kan zijn om tegemoet te komen aan de garanties conform de Kwalificatierichtlijn. De regularisatieprocedure is immers geheel afhankelijk is van de discretionaire bevoegdheid van DVZ en de ouders kunnen lopende de aanvraag geen enkel recht kunnen uitoefenen. De ouders beschikken in afwachting van een positieve beslissing van DVZ niet over enige verblijfstitel zodat ze kunnen niet werken, moeilijker een woning huren en arrestatie riskeren etc.
Velen onder hen zullen mogelijks problemen ondervinden om te voldoen aan de documentaire (voorleggen van een paspoort) en financiële (retributie van 350 EUR) ontvankelijkheidsvoorwaarde voor het indienen van een aanvraag op grond van artikel 9bis. Bovendien is het geregulariseerde verblijf van de ouders slechts tijdelijk van aard en vaak onderworpen aan de voorwaarde om te beschikken over voldoende bestaansmiddelen of tewerkstelling.
In het verlengde daarvan stelt INTACT zich ook de vraag hoe het CGVS dergelijk beleid verantwoordt in het licht van het feit dat de ouders in het kader van een opvolgingsprocedure jaarlijks het nodige moeten doen om een medisch attest te kunnen voorleggen om aan te tonen dat hun dochter nog steeds ‘intact’ is? Hoe zal het CGVS bovendien contact kunnen leggen met de ouders die, aangezien ze (nog) niet in wettig verblijf zijn, niet vermeld staan in de registers?
INTACT wijst er op dat de regularisatieprocedure de enige resterende mogelijkheid is voor deze ouders, daar gezinshereniging enkel mogelijk is voor ouders van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen.[38] De Belgische wet voorziet immers geen gezinshereniging met een begeleid minderjarige vreemdeling.[39] De regularisatieprocedure is dus de enige procedure waarop de ouders volgens het CGVS nog kunnen terugvallen, terwijl ze conform de Kwalificatierichtlijn eigenlijk recht hebben op dezelfde garanties als die voor hun erkende minderjarige dochter en bijgevolg een gelijkaardig beschermingsstatuut zouden moeten toegekend krijgen. [40]
Concluderend kan gesteld worden dat de ouders van deze minderjarige meisjes in een situatie van legal limbo dreigen terecht te komen. Ze kunnen immers niet worden teruggestuurd gelet op het verbod de kinderen van hun ouders te scheiden (artikel 8 EVRM), maar worden concreet in de onmogelijkheid gesteld om op een adequate en humane manier in te staan voor de zorg en de opvoeding van hun minderjarige kind, erkend vluchteling.
Conclusies en aanbevelingen
INTACT hoopt dat het CGVS zal inzien dat dit nieuwe beleid met materiële afhankelijkheidsvoorwaarde niet verdedigbaar is in het licht van de in dit artikel belichte principes en de geciteerde recente RVV rechtspraak. In plaats van de ouders te suggereren een regularisatieaanvraag in te dienen bij DVZ, zou het CGVS het concept van gezinseenheid en het hoger belang van het kind beter consequent toepassen, conform de interpretatie van UNHCR hieromtrent en ook aan de ouders een beschermingsstatuut toe te kennen
Zolang het CGVS niet formeel terugkomt op dit beleid, roept INTACT advocaten op om dit beleid aan de kaak te stellen in verzoekschriften bij de RVV tegen de beslissingen aangaande de ouders. In het kader van een dergelijk beroep is het dan ook noodzakelijk om de eigen vrees van de ouders als zijnde de ouders van een niet-besneden dochter te benadrukken. Om de belangen van de betrokken ouders te vrijwaren is het aangewezen om parallel ook een regularisatieaanvraag op grond van artikel 9bis in te dienen.[41]
Bij gebreke aan duidelijke garanties in het nieuwe artikel 57/1 van de Vreemdelingenwet is het des te belangrijker dat de rechtspraak van de RVV met betrekking het afgeleid vluchtelingenstatuut conform het internationaal vluchtelingenrecht evolueert naar een inclusie van de ascendenten van de minderjarige begeleide vluchteling, op grond van een soepele interpretatie van de notie van “afhankelijkheid”. De hier geciteerde rechtspraak van de RVV inzake VGV gaat alvast de juiste richting uit door de voorkeur te geven aan het criterium van “famille nucléaire du refugié sur place”, eerder dan aan de énkele financiële afhankelijkheidsband.
INTACT durft dan ook te hopen dat de RVV in de toekomst op grond van haar volle rechtsmacht het nodige zal doen conform de richtlijnen van UNCHR[42] en het standpunt van het VN-Kinderrechtencomité, en bij gebreke aan eensgezindheid, minstens een prejudiciële vraag zal willen stellen aan het Grondwettelijk Hof met betrekking tot de uitlegging van het nieuwe artikel 57/1 dat thans immers rechtsonzekerheid en ongelijkheid in de hand werkt.
Het specifieke hoger belang van ‘intacte’ minderjarige meisjes zal hopelijk zegevieren, zodat dit beleid zo snel mogelijk zal worden herzien ten voordele van een automatische afgeleide vluchtelingenstatus voor de ouders zoals deze voorheen in de praktijk terecht bestond.
Caroline Driesen
Jurist bij vzw INTACT
[1] RVV Arrest nr 122 669 van 17 april 2014. Dit arrest werd uitgesproken door drie rechters en erkende zowel de dochter als de moeder als vluchteling. De moeder werd echter niet erkend omwille van de vrees voor besnijdenis voor haar dochter, maar op grond van gedwongen huwelijk.
[2] RVV arrest nr 125 064 van 28 mei 2014 ; RVV arrest nr 125 193 van 13 juni 2014 ; RVV arrest nr 125 591 van 13 juni 2014 en RVV arrest nr 125 752 van 18 juni 2014.
[3] C. FLAMAND, “Observations: l’unité familiale, un droit du réfugié.”, R.D.E., n°177, 2014, p. 253-260.
[4] RVV arrest n°51 234 van 17 oktober 2010 , RVV arrest nr 29110 van 25 juni 2009
[5] Zie nieuwsbericht Agentschap Integratie en Inburgering dd. 30 maart 2015, te raadplegen op http://www.agii.be/nieuws/nieuwe-rechtspraak-rvv-in-guinese-asieldossiers
[6] Zie bijvoorbeeld RVV nr 140 493 van 6 maart 2015. Toen werd in de rechtsleer echter al geopperd dat de RVV op grond van haar volle rechtsmacht ook meteen het afgeleid vluchtelingenstatuut had kunnen toekennen aan de ouders in plaats van zich te beperken tot het terugsturen van het dossier. De terughoudendheid van de RVV hieromtrent werd deels aan de kaak gesteld door de Raad van State die een beslissing van de RVV vernietigde omdat deze niet inging op de geuite vrees van de ouder, bovendien hoofdaanvrager, dat zij de besnijdenis van haar dochter als haar eigen lijden zag (RVS arrest nr. 229.574 van 16.12.2014)
[7] Zie hierover C. Flamand, « Le droit au statut de réfugié dérivé pour les parents du mineur, reconnu comme réfugié. », Cahiers de l’EDEM, septembre 2018. Na contact door INTACT met het CGVS verwezen zij ook naar een arrest CCE, 28 oktober 2016, n° 177 205. In dit arrest gaat de Raad over tot de erkenning van de vluchtelingenstatus aan de ouders van een meerderjarige erkend vluchteling op grond van het feit dat de ouders thans bij hun zoon wonen en dus ten laste zijn. Dit arrest betrof echter geen VGV.
[8] RVV nr 215 176 van 15 januari 2019 en RVV nr 210 639 van 8 oktober 2018
[9] Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming
[10] RVV nr 215 176 van 15 januari 2019
[11] RVV nr 210 639 van 8 oktober 2018
[12] Het lijkt er dan ook op dat het ‘kat- en muisspel’ van in 2014 zich mogelijk gaat herhalen, waarbij de RVV de beslissingen van het CGVS vernietigd en terugstuurt om te opnieuw te beoordelen wat betreft de ouders.
[13] Concreet gaat het om de welgekomen omzetting van artikel 7.3 van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (Procedurerichtlijn). Daaraan werd de mogelijkheid toegevoegd voor het CGVS om ook een beslissing te nemen op basis van andere elementen dan deze door de minderjarige zelf aangebracht door de voogd of de ouder in het kader van hun verzoek om internationale bescherming.
[14] C. Flamand, « Le droit au statut de réfugié dérivé pour les parents du mineur, reconnu comme réfugié. », Cahiers de l’EDEM, septembre 2018
[15] De advocaat van het betrokken gezin kan wel een OCMW-steunaanvraag indienen in naam van allen aangezien de ouders zich, om redenen onafhankelijk van hun wil, in de onmogelijkheid zien om het land te verlaten en zij met het kind in menselijke omstandigheden moeten kunnen leven. Het OCMW moet tussenkomen, tenzij de ouders over voldoende bestaansmiddelen beschikken (die ze echter niet op de arbeidsmarkt kunnen verdienen).
[16] C. Flamand, « Le droit au statut de réfugié dérivé pour les parents du mineur, reconnu comme réfugié. », Cahiers de l’EDEM, septembre 2018
[17] Zie artikel 48/3 §2 sub f) van de Vreemdelingenwet
[18] Zoals jaren later omgezet bij de Wet van 21 november 2017 in artikel 57/1 §2
[19] UN Conference of Plenipotentiaries on the Status of Refugees and Stateless Persons, Final Act of the United Nations Conference of Plenipotentiaries on the Status of Refugees and Stateless Persons, 25 July 1951, A/CONF.2/108/Rev.1, te raadplegen op: https://www.refworld.org/docid/40a8a7394.html;
[20] Executive Committee of the dist. High Commissionner’s Progamme, restricted EC/49/SC/CRP.144 June 1999.
[21] Note d’orientation sur les demandes d’asile relatives aux mutilations génitales féminines, UNHCR, mai 2009 en UN High Commissioner for Refugees (UNHCR), Guidelines on International Protection No. 8: Child Asylum Claims under Articles 1(A)2 and 1(F) of the 1951 Convention and/or 1967 Protocol relating to the Status of Refugees, 22 December 2009
[22] Zie ook The Right to Family Life and Family Unity of Refugees and Others in Need of International Protection and the Family Definition Applied, December 2017, beschikbaar op: http://www.refworld.org/docid/5a3ce9604.html
[23] UN High Commissioner for Refugees (UNHCR), UNHCR RSD Procedural Standards - Processing Claims Based on the Right to Family Unity, 2016.
[24]UN High Commissioner for Refugees (UNHCR), UNHCR RSD Procedural Standards - Processing Claims Based on the Right to Family Unity, op.cit., pt. 5.2.3.
[25] In het voorstel dd. 13 juli 2016 van de Europese Commissie met betrekking tot de vervanging van de Kwalificatierichtlijn door een Verordening, staat het volgende te lezen met betrekking tot de voorwaarde van “afhankelijkheid” van familieleden: “The notion of family members should take into account the different particular circumstances of dependency and the special attention to be paid to the best interests of the child. It should also reflect the reality of current migratory trends, according to which applicants often arrive to the territory of the Member States after a prolongedperiod of time in transit. The notion should therefore include families formed outside the country of origin, but before their arrival on the territory of the Member State.” Hoewel aldus het hoger belang van het kind wordt benadrukt, wordt wel nog als voorwaarde gesteld dat het gezin reeds voor aankomst in het gastland moet gevormd zijn.
[26] Artikel 24.1 van de richtlijn bepaalt: “Zo spoedig mogelijk nadat internationale bescherming is verleend en zonder dat afbreuk wordt gedaan aan artikel 21, lid 3, verstrekken de lidstaten aan personen met de vluchtelingenstatus een verblijfstitel die ten minste drie jaar geldig is (…) Onverminderd het bepaalde in artikel 23, lid 1, kan de aan de gezinsleden van de personen met de vluchtelingenstatus af te geven verblijfstitel minder dan drie jaar geldig zijn en verlengbaar zijn.”
[27] HvJ arrest nr. C-652/16 Ahmedbekova van 4 oktober 2018
[28] Artikel 7, 18 en 24§2 EU-Handvest, artikel 8 EVRM en overwegingen 18 en 38 van de Kwalificatierichtlijn
[29] C. Flamand, « Le droit au statut de réfugié dérivé pour les parents du mineur, reconnu comme réfugié. », Cahiers de l’EDEM, septembre 2018
[30] UN High Commissioner for Refugees (UNHCR), The Right to Family Life and Family Unity of Refugees and Others in Need of International Protection and the Family Definition Applied, January 2018, 2nd edition, te raadplegen op: http://www.refworld.org/docid/5a9029f04.html
[31] EHRM, Mungezi c. France, verzoekschrift n°52701/09, 10 juli 2014, §54. In dit arrest werd Frankrijk veroordeeld omdat de nationale procedure van gezinshereniging niet de nodige garanties inzake soepelheid, snelheid en effectiviteit voorzag om het recht op eerbiediging van het gezinsleven van de verzoeker te garanderen conform artikel 8 EVRM.
[32] HVJ arrest O.en S. van 6 december 2012, C-356/11, 78-81
[33] Conclusies van advocaat-generaal M. Yves Bot, C-550/16, A, S c. Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, 26 octobre 2017 en HVJ arrest A en S t. Nederland van 12 april 2018, C-550/16 over de « verlengde » minderjarigheid van erkende NBMV om aanspraak te kunnen maken op gezinshereniging.
[34] Murat Dereci and Others v. Bundesministerium für Inneres, opinie van Advocaat-Generaal Mengozzi, C‑256/11, CJEU, 29 September 2011
[35] Observation générale conjointe no 3 (2017) du Comité pour la protection des droits de tous les travailleurs migrants et des membres de leur famille et no 22 (2017) du Comité des droits de l’enfant sur les principes généraux relatifs aux droits de l’homme des enfants dans le contexte des migrations internationales, UN Doc. CMW/C/GC/3-CRC/C/GC/22, 2017.
[36] VN-Kinderrechtencomité, I.A.M. en K.Y.M. t. Denemarken, Communicatie No. 3/2016, 25 januari 2018. Noot C. FLAMAND et E. DESMET, « La crainte d’excision en Somalie évaluée par le Comité des droits de l’enfant », Newsletter EDEM, mars 2018. Zie ook KLAASSEN M. “Internationale bescherming bij een risico op meisjesbesnijdenis? Een analyse van de eerste zienswijze van het VN-Kinderrechtencomité.” Tijdschrift Jeugdrecht in de Praktijk nr. 4, december 2018 / S.
[37] Zoals reeds uit de geciteerde arresten van de RVV bleek, zorgt dit beleid bovendien voor een onverantwoord verschil in behandeling tussen ouders die in het verleden wel reeds werden erkend en zij die door omstandigheden pas later de vrees voor besnijdenis van hun dochter inroepen.
[38] De soepelere gezinsherenigingsvoorwaarden voor ascendenten van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen zijn terug te vinden in artikel 10 §2 van de Vreemdelingenwet
[39] Het recht op gezinshereniging zou al meer bescherming kunnen betekenen dan de gunst van een regularisatie-aanvraag, maar in vergelijking met een afgeleid vluchtelingenstatuut op grond van gezinseenheid zou ook dit verblijfsstatuut minder solide zijn aangezien de wetgeving inzake gezinshereniging sterker beïnvloedbaar is door veranderlijk migratiebeleid en dus onvoorspelbaarder.
[40] Zie artikel 23.2 van de Kwalificatierichtlijn
[41] De toekenning van de regularisatie belet evenwel niet dat de asielprocedure wordt verdergezet en/of dat het vluchtelingenstatuut kan worden toegekend.
[42] De richtlijnen van UNHCR zijn weliswaar geen dwingend recht, maar dienen wel als inspiratie zoals ook bevestigd door de Raad van State in het arresten RvS 216 653 van 1 december 2011. Zie ook overweging 22 van de Kwalificatierichtlijn waarin dit als waardevol advies dient te worden beschouwd.